Schrijfwedstrijd - Jacob

Jacob

Met weemoed keek Jacob omhoog naar de massieve deuren die hem verwelkomden. Samen met de andere residenten liep hij naar binnen. Het was een vertrouwd gevoel.

“Welkom thuis, meneer J.” Een in uniform geklede man begroette hem. Zijn brede lach aanstekelijk. “Uw favoriete kamer wacht al op u.”
“Bedankt Abdul.” Antwoordde Jacob.
Thuis, dacht hij stilletjes. Ben ik thuis?

Binnen gaf hij zijn spullen af aan de balie, zoals altijd. Hij legde zijn tas neer en maakte zijn zakken leeg.
“Uw pyjama meneer. We hebben hem gewassen. U weet waar u zich kunt omkleden? Uw kleren kan u daar achterlaten. Wij zullen ze controleren en wassen.”
Jacob knikte slechts.

Jacob keek zijn kamer rond. Alles zag er nog net zo uit als de laatste keer dat hij hier was.
Het opgemaakte bed, de tafel en stoel. En de krassen op de muur. Hij had dit al een een paar keer gemeld. Ze moesten het eens opknappen. Er was geen tijd voor kwam het antwoord altijd. Het deed immers niet af aan de luxe, toch?
Ook dit verblijf zou hij de krassen aankaarten. Misschien zouden ze er nu wel iets aan doen.

Met een zucht nam Jacob plaats op het bed en keek uit het kleine raam. Het gaf uitzicht over de stad, de huizen, het station en een klein park. De eerste keer had hij zich nog verwonderd over het uitzicht. Het voelde misplaatst.

Het was een druilerige dag op de binnenplaats. Jacob keek naar zijn buren. Zelfs met dit weer waren er genoeg aan het sporten. Anderen zaten alsof de zon scheen, genietend van het weer.
Weer of geen weer. Jacob voelde zich hier altijd vrij.

De dagen kropen voorbij. De meeste tijd besteedde Jacob op de binnenplaats of in de bibliotheek. De enige twee plaatsen waar hij zich rustig voelde. Over het algemeen voelde hij zich gejaagd, gefrustreerd en had hij moeite zich te concentreren, maar hier had hij niet het gevoel dat de muren op hem afkwamen.

“Wanneer heb je George voor het laatst gezien Quincy?” Vroeg Jacob de kok die zijn bord vol schepte. “Ik heb hem sinds ik ben aangekomen niet meer gezien.”
Quincy keek hem vragend aan.
“De vorige keer gaf hij aan dat hier nog wel een tijd zou verblijven. Hij is toch niet gevlogen?”
“Ik dacht dat u het wel gehoord had. Het spijt me meneer J., George is vermoord.”
“Vermoord?” Jacob zijn ogen werden groot. “Door wie?”
Quincy schudde alleen zijn hoofd. “Hij is op zijn kamer gevonden.”
“Wat is er gebeurd?”
“Ik weet het niet meneer J.” En met de grote lepel in zijn hand gebaarde hij Jacob door te lopen.

Jacob slofte mompelend naar één van de tafels die nog leeg was en ging zitten. Hij at zijn eten, maar registreerde amper wat hij in zijn mond stopte. George, vermoord.
George was voor Jacob één van de mensen die het hier tot een thuis maakte. Hij was een constante geweest in een systematische wereld van orde en chaos.
Het was niet ondenkbaar dat George de reden was dat Jacob steeds een weg terug maakte. Hij mocht de oude man.
Waarom zou iemand hem vermoord hebben?

Jacob staarde naar het plafond. De lichten waren uit en het was stil. Op de gang buiten zijn kamer hoorde hij de ritmische stappen die hij zo gewend was, zachtjes vanuit het niets op komen. Rubberen zolen op een harde grond. Hun hoogtepunt bereikend met drie passen voor zijn deur. Om daarna weer weer te verdwijnen, tot ze zeven en een halve minuut later weer vanuit het duister aan kwamen lopen.
Normaal gesproken hoorde hij de voetstappen drie of vier keer voorbij komen tot hij de volgende ochtend weer wakker werd. Nu hoorde hij ze al voor de vijfentwintigste keer.

De andere bewoners lieten niks los. Iedereen kende George, iedereen wist dat hij vermoord was, iedereen hield verder zijn mond. Angst was in hun ogen te zien.
“Laat het rusten Jacob,” reageerde Sevan fel. “Je stelt de verkeerde vragen aan de verkeerde mensen.”
De jongen pakte het dichtgeslagen boek dat voor Jacob lag. “Je bent hier klaar mee?” Het was geen vraag. Sevan legde het boek op de gammele kar om het dadelijk terug in de kast te kunnen zetten.
Jacob miste echter het verborgen bericht in de jongen zijn ogen.

Nachten lag Jacob wakker. Het plafond, de stilte, de voetstappen. De verkeerde vragen en de verkeerde personen. Allemaal bleef het door zijn hoofd spoken. Het plafond, de stilte, de voetstappen, de verkeerde vragen, de verkeerde personen.

“Meneer J!”
Jacob schok op.
Quincy keek hem aan. “Wat is er met u aan de hand? U staat hier in de rij gewoon te slapen.” De jongeman hield hem een dienblad voor. “Is je bed niet goed genoeg of zo?”
Jacob ging met zijn hand door zijn dunne haar. Hij liet een gaap ontsnappen. “Veel aan mijn hoofd.” Reageerde hij met zijn mond nog wijd open.
“George?”
Jacob knikte.
Quincy zuchtte. “Ga met iemand praten, dit houdt u niet lang vol.”
“Met wie dan? Niemand zegt me iets. Zij niet,” hij wees over zijn schouder terwijl hij het dienblad aanpakte, “en jij ook niet.”
“Je kan vragen of Suzan tijd heeft.” Quincy pakte een tweede beker en schonk deze vol koffie. “Maar als je koppig wilt blijven volhouden…” Weer een zucht en fluisterend vervolgde hij “Praat met Antoon.”

Het plafond, de stilte, de voetstappen. Nogmaals lag Jacob wakker. In de stilte hoorde hij het bonzen van zijn eigen hart.
Het was Dillon geweest die George had vermoord. Om een slechte grap nota bene. Dillon had hem niet begrepen. En omdat George nog harder moest lachen toen één van zijn maatjes de grap moest uitleggen, was het de driftkikker teveel geworden. Hij had de oude man in elkaar geslagen en was te ver gegaan.

Jacob had die nacht verder geen oog dicht gedaan. Hij was klaarwakker toen de lichten aan gingen.
Rechtstreeks liep hij naar de ontbijtzaal. Zonder iets te zeggen nam hij zijn dienblad met het ontbijt aan en ging zitten. Hij staarde naar de entree van de eetzaal.

Dillon kwam binnen met zijn twee maatjes, haalden hun eten op en namen plaats. Dillon aan één zijde. Zijn vrienden aan de andere kant.
Jacob pakte zijn dienblad met het eten op en liep op het groepje af. Zonder iets te zeggen ging hij naast Dillon op het bankje zitten.
“Wat mot jij nou, donder op.” Dillon keek op hem neer. De man was groot.
“George.” Was alles wat Jacob zei.
“Wat? Die dwaas is dood. Had hij zijn bek maar moeten houden.” Dillon had een vuile grijns op zijn gezicht en zijn kornuiten lachte geforceerd.
“HIJ WAS MIJN VRIEND!” Jacob schoot omhoog, dienblad in zijn handen. Het eten vloog alle kanten op en nog voor iemand kon reageren, ramde hij het dienblad tegen het nog grijnzende hoofd. Hij dook boven op Dillon, die van het bankje af viel.
“Hij! Was! Mijn! VRIEND!” Met elk woord liet Jacob zijn gebalde vuisten op het hoofd neerdalen.

Een drie paar handen grepen Jacob vast en trokken hem ruw van de nu bebloede man af.
“Iedereen terug naar zijn cel!” Jacob hoorde de stem slechts dof op de achtergrond. Overal om hem heen kon hij gejoel horen.
“Terug naar jullie cellen!” klonk de stem weer, harder.
“Dat was dwaas meneer J.” Hoorde Jacob in zijn oor. “Nu kom je de komende jaren niet meer vrij. De straf voor moord is wel wat anders dan die voor diefstal.”



Foto van de week

  • Libelle - foto van de week

    Mijn voorkeur voor fotografie ging altijd al uit naar de natuur. Als model dit keer een Libelle. Vroeger op vakantie vind ik het mooi om…

    Lees meer.

Volg mij op Instagram
365 Dagelijks leven